Logo Parlement Buxellois

Schriftelijke vraag betreffende de pensioenen van het statutair gemeentepersoneel in het rood

Indiener(s)
Leila Lahssaini
aan
Bernard Clerfayt, Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Werk en Beroepsopleiding, Digitalisering, Plaatselijke Besturen en Dierenwelzijn (Vragen nr 1223)

 
Datum ontvangst: 11/08/2023 Datum publicatie: 15/02/2024
Zittingsperiode: 19/24 Zitting: 22/23 Datum antwoord: 09/10/2023
 
Datum behandeling van het stuk Indiener(s) Referentie Blz.
11/09/2023 Ontvankelijk Uitgebreid Bureau van het Parlement
 
Vraag    De toenemende vermindering van het aantal statutaire werknemers en hun vervanging door contractuele werknemers in de lokale besturen brengt niet alleen de stabiliteit van de werkgelegenheid in gevaar, maar ook de financiering van de pensioenen van de statutaire werknemers binnen het Gesolidarideerd Pensioenfonds 
(GPF).

Uit de jaarlijkse doorlichting uitgevoerd door van de lokale financiën blijkt dat de financieringskosten van deze pensioenen in één jaar tijd met bijna 14% zijn gestegen, om de eenvoudige reden dat enkel statutaire werknemers de pensioenen van statutaire werknemers financieren en er minder statutaire werknemers worden aangeworven dan vroeger.

Deze financieringsproblemen worden nog verergerd door de financiële stimulans om het aanvullend
pensioen aan te moedigen (2e pijler).

Volgens schattingen van de Federale Pensioendienst zou het tekort van het GPF oplopen tot 57,4 miljoen euro in 2023 en 79,6 miljoen euro in 2024.

Ik heb de volgende vragen:

  • Hoe groot is het tekort voor Brussel?

  • Wat is de exacte situatie in elke betrokken gemeente?

  • Welke maatregelen heeft het Brussels Gewest genomen om de pensioenen van alle betrokken werknemers te garanderen?

 
 
Antwoord    De Brusselse plaatselijke besturen zijn allemaal aangesloten bij het Gesolidariseerde pensioenfonds (GPF), met uitzondering van 3 gemeenten (Schaarbeek, Sint-Gillis en Sint-Pieters-Woluwe) en 3 OCMW's (Molenbeek, Sint-Gillis en Sint-Pieters-Woluwe). Drie OCMW's zijn in groep met hun gemeente aangesloten: Evere, Koekelberg en Sint-Joost.
Er zijn twee soorten bijdragen: de basisbijdragen, berekend als percentage van de geschatte loonmassa van de statutairen, en de responsabiliseringsbijdragen, berekend als percentage van het verschil tussen de basisbijdragen en de werkelijke pensioenlasten.

Wat ik in dit antwoord het “pensioentekort” zal noemen, is de som van de basis- en de responsabiliseringsbijdragen min de pensioenlasten, wat resulteert in de pensioenlasten die niet worden gedekt door de betaalde bijdragen en die een probleem kunnen vormen voor het Gesolidariseerde pensioenfonds door bij te dragen aan zijn globale tekort.

Wat het “pensioentekort” voor Brussel betreft, kan ik, aangezien ik niet beschik over de boekhoudkundige situatie van het Gesolidariseerde pensioenfonds, enkel het jaarlijkse “pensioentekort” berekenen dat door de FOD Pensioenen voor de Brusselse plaatselijke besturen wordt geraamd.

De raming van de pensioenlasten die niet gedekt worden door de bijdragen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, leidt uiteindelijk tot een jaarlijks tekort van:
- min 41.347.901,03 in 2022,
- min 16.249.732,22 in 2023,
- min 14.976.757,10 in 2024,
- min 13.369.839,39 in 2025,
- min 13.106.167,84 in 2026
- min 13.067.778,23 in 2027 en
- min 12.734.487,90 in 2028.

Elke categorie van plaatselijke besturen draagt op een andere manier bij aan dit financieel onevenwicht: zo bevorderen de gemeenten in het algemeen het “pensioentekort”, maar dragen de politiezones bij aan de solidariteit door meer bij te dragen dan hun pensioenlasten. De basisbijdragen zijn immers het product van een percentage van de loonmassa van de statutairen: als dat groter is dan de pensioenlasten, draagt het “surplus” bij om ten minste een deel van het “pensioentekort” dat door andere plaatselijke besturen wordt veroorzaakt, aan te vullen.

Jammer genoeg hebben alle andere plaatselijke besturen, OCMW’s, intercommunale ziekenhuizen, de Berg van Barmhartigheid en andere “Hoofdstuk XII”-verenigingen ook “pensioentekorten”, vooral gezien de drastische vermindering van het aantal statutaire personeelsleden in de loop der tijden.

Zonder uitzondering betalen alle aangesloten gemeenten pensioenbijdragen die lager zijn dan hun pensioenlasten. De Stad Brussel, wegens haar hoge aantal ambtenaren, veroorzaakt 40% van het “pensioentekort” van alle gemeenten.


Volgens ramingen van de FOD Pensioenen zal het tekort lichtjes verslechteren of stagneren voor 7 van de 16 aangesloten gemeenten (zijnde Anderlecht, Sint-Agatha-Berchem, Elsene, Koekelberg, Sint-Jans-Molenbeek, Sint-Joost-ten-Node en Sint-Lambrechts-Woluwe) en zou het verbeteren voor de 9 andere gemeenten (Oudergem, Brussel-Stad, Etterbeek, Ganshoren, Evere, Vorst, Watermaal-Bosvoorde, Jette en Ukkel).

De gemeenten Sint-Joost-ten-Node en Koekelberg zijn aangesloten met hun OCMW. De OCMW's hebben tendentieel minder statutaire personeelsleden en hebben over het algemeen de neiging om hun personeelsbestand af te slanken, zij het minder drastisch dan de gemeenten. Hoewel de OCMW's van Sint-Joost en Koekelberg evenwel effectief de neiging hebben gehad om hun statutaire personeelsbestand iets sneller te verminderen dan de andere OCMW's, is dat niet noodzakelijk het geval voor de overeenstemmende gemeenten.

De correlatie tussen het terugdringen van het “pensioentekort” (bijdragen betaald aan de GPF min de daadwerkelijk aan de gepensioneerden betaalde pensioenkosten) en de vermindering van het aandeel statutaire werknemers is niet altijd vanzelfsprekend. Zo zou een gemeente als Anderlecht haar “pensioentekort” redelijk gematigd zien evolueren, ondanks een beleid van ondersteunende benoemingen, terwijl Sint-Agatha-Berchem, die haar statutaire personeelsbestand geleidelijk afbouwt, haar “pensioentekort” aanzienlijk zou zien toenemen. Brussel-Stad telt een groot aantal statutaire personeelsleden, en hoewel het aandeel statutaire personeelsleden in het totaal van het aantal “voltijdse equivalenten” licht lijkt te dalen, zou het “pensioentekort” verdwijnen.

De werkelijke pensioenlasten zullen immers niet voor alle gemeenten op dezelfde manier evolueren; er spelen tal van variabelen mee:
- De salarisschaal van de statutaire werknemers (een grotere loonmassa genereert grotere basisbijdragen);
- De leeftijd van de statutaire werknemers (jonge statutaire werknemers zullen op korte termijn geen pensioenlasten genereren);
- De leeftijd van de gepensioneerden (als er een aantal “jonge” gepensioneerden zijn, zullen hun pensioenkosten in de loop van de tijd stijgen, en daarbij komen de kosten van de nieuwe gepensioneerden);
- De algemene evolutie van het aantal voltijdse equivalenten: het aandeel van de statutaire werknemers kan dalen, maar het aantal statutaire werknemers kan stijgen en daarmee ook de loonmassa, wat de stijging van het “pensioentekort” afremt of, omgekeerd, het aantal statutaire werknemers kan drastisch dalen, terwijl hetzelfde aandeel van het totale aantal voltijdse equivalenten en hun loonmassa nagenoeg hetzelfde blijft.


Tot slot zijn de ramingen van de FOD Pensioenen niet noodzakelijk volledig correct, zelfs als ze na toetsing toch een goed overzicht van de tendensen geven. De FOD Pensioenen communiceert nauwelijks over zijn boekhoudkundige gegevens met betrekking tot de globale situatie van het Gesolidariseerde pensioenfonds en zijn methodes voor de raming van de te betalen en de bij te dragen bedragen.

Wat betreft de maatregelen die het Brussels Gewest heeft genomen om de pensioenen van alle betrokken werknemers te waarborgen, gezien de toename van het “pensioentekort” en naar aanleiding van de invoering van een vermindering van de responsabiliserings-bijdragen ingevoerd door de wet van 30 maart 2018 met betrekking tot het niet in aanmerking nemen van diensten gepresteerd als niet vastbenoemd personeelslid voor een pensioen van de overheidssector, tot wijziging van de individuele responsabilisering van de provinciale en lokale overheden binnen het Gesolidariseerde pensioenfonds, tot aanpassing van de reglementering inzake aanvullende pensioenen, tot wijziging van de modaliteiten van de financiering van het Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen en tot bijkomende financiering van het Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen, heb ik een luik “2
de pensioenpijler” ingevoegd in de sectorale akkoorden 2021-2025 (Omzendbrief 2021/12 met betrekking tot het protocolakkoord 2021/1 afgesloten binnen het Onderhandelingscomité C – Comité van de plaatselijke openbare diensten – onderafdeling Brussels Hoofdstedelijk Gewest, voor de jaren 2021 tot 2025; Omzendbrief 2021/13 met betrekking tot de verdeling van de gewestmiddelen aan de gemeenten).

Deze akkoorden zijn gebaseerd op vijf takken, waaronder een tak die globale steun van 6,25 miljoen euro per jaar toekent, verdeeld over de gemeenten die een aanvullend pensioen zouden goedkeuren voor hun contractuele werknemers.

De steun in het kader van de 2
de pijler, die overigens deels het verschil in behandeling corrigeert tussen de gepensioneerden die statutair zijn geweest, en degenen die als contractueel hebben gewerkt, werd ingevoerd in 2021, 2022 en 2023 om het bedrag van de responsabiliseringsbijdragen betaald voor de statutaire werknemers te verlagen.

Ik heb ook het opzetten van een simulator voor de pensioenkosten goedgekeurd om de verschillende mogelijke scenario's voor elke lokale overheid te testen en het meest wenselijke HR-beleid (stijging, stabilisatie, daling van de benoemingen) voor elke situatie vast te stellen. Deze simulator is beschikbaar bij de Directie Lokale Financiën, waarmee de gemeenten contact kunnen opnemen om simulaties van hun situatie te verkrijgen.